Jezus’ daad van mikweh

Mattheüs-project

Aflevering 6: Mattheüs 3:13-17

Inhoud:

  • Jezus’ daad van mikveh (David Nekrutman MA)
  • Jezus en Israël (drs. Albert Groothedde)
  • Vragen bij Mattheüs 3:13-17
De idee dat Jezus zich onderdompelde in de Jordaan (Matth. 3:13-17), mag voor niemand een verrassing zijn. Het was gedurende de Eerste en Tweede Tempelperiode een gebruikelijke Joodse praktijk om je onder te dompelen in een ‘mikveh’ (een door mensen gemaakt ritueel bad of een natuurlijk waterbassin).[1] Iedereen die een lijk, dode dieren of bepaalde soorten kruipend ongedierte aanraakte, was geestelijk onrein (‘tamei’). Zonder rituele wassing zou die persoon bijvoorbeeld geen heilig voedsel kunnen eten of de tempel kunnen binnengaan.[2]

Onderdompeling
Het is zeer aannemelijk dat Jezus, die volop anderen diende, dingen tegenkwam die hem geestelijk onrein maakten. Het ligt verder voor de hand dat Jezus zich hield aan de Joodse praktijk van ‘mikveh’ (מִקְוֵה – onderdompeling in een ritueel bad). Hij zegt immers zelf tegen zijn discipelen: ‘De schriftgeleerden en de geestelijke leiders zijn gaan zitten op de stoel van Mosje [als zijn bevoegde uitleggers]; daarom, al wat zij u onderwijzen moet u uitvoeren en doen…’ (Matt. 23:2-3).[3]

Wat Johannes de Doper (mijn voorkeur gaat uit naar de titel ‘Johannes de Onderdompelaar’) en Jezus deden was een daad van mikveh en geen doop. Het is uiterst belangrijk het onderscheid te maken tussen de doop, als sacrament, en de mikveh.

De doop betekent dat het individu het oude leven van zonde aflegt, zich publiekelijk identificeert met de dood, begrafenis en opstanding van Jezus en zich aansluit bij de gemeenschap van gelovigen die hun geloof in Jezus belijden.

Dit is niet wat er gebeurde in Mattheüs 3:13-17. Wat er gebeurde waren twee verschillende handelingen van mikveh.

Berouw
Allereerst, Johannes’ onderdompelingen van mensen waren gebaseerd op het paradigma van berouw: ‘Keer terug tot God, want het Koninkrijk der hemelen is gekomen’ (Matt. 3:2). Zijn onderdompeling vereiste dat de ondergedompelde personen hun zonden beleden: ‘Zij dompelden zich onder zijn toezicht ritueel onder in het water van de Yarden-rivier, terwijl zij hun wandaden beleden’ (Matt. 3:6).

De idee van berouw in combinatie met onderdompeling in een mikweh was geen vreemde idee in de tijd van Jezus. In een homiletische exegese van Jeremia 17:13 (‘De Eeuwige is de mikweh (מִקְוֵה) van Israël…’, eigen vertaling) zegt de Talmoed: ‘Zoals de mikweh de onreinen reinigt, zo reinigt de Almachtige Israël!’[4]

Gerechtigheid
Jezus’ onderdompeling in de Jordaan heeft ten tweede alles te maken met ‘tzedakah’ (gerechtigheid, צְדָקָֽה), ‘Toen antwoordde Yeshua en zei tot hem: ‘Sta het op dit moment toe, want op deze manier is het passend voor ons om alle gerechtigheid (‘tzedakah’) te vervullen’ (Matt. 3:15).

Veel vertalers vertalen tzedakah als ‘gerechtigheid’. In het Hebreeuws is de term echter onvertaalbaar, omdat het twee concepten samenvoegt die in andere talen tegengestelden zijn. Dit zijn de concepten liefdadigheid en rechtvaardigheid.

Vanuit Hebreeuws perspectief kunnen deze begrippen naast elkaar bestaan. Dit omdat wij slechts rentmeesters zijn van bezittingen en instrumenten om de wil van God uit te voeren. Wij bezitten niets en ons leven is alleen om Hem te dienen. Ons leven is van Hem. Omdat God de Autoriteit van alles is kunnen de begrippen rechtvaardigheid en liefdadigheid samengaan in de term tzedakah.

Oerwateren
De verbinding van tzedakah met mikveh is afgeleid van Genesis 1: ‘Elohim noemde het droge land aarde (‘eretz’) en het verzamelde water (‘mikveh’) zeeën (‘jamim’) (Gen. 1:9, vertaling van de auteur). Deze mikveh-wateren zijn direct afkomstig van de oerwateren van Genesis 1:2: ‘De geest van Elohim zweefde over de wateren.’ God ordende deze wateren. Hij rangschikte ze in ‘bovenwateren’, ‘benedenwateren’ en ‘zeeën’. Het hele doel van het rangschikken en ordenen van de wateren was om de aarde te laten verschijnen en de mens te vormen.

Ons bestaan is de grootste daad van tzedakah. Wanneer iemand een mikve binnengaat, wordt hij of zij eraan herinnerd dat hij of zij zich in Gods oorspronkelijke wereld bevindt en dankbaar zou moeten zijn voor Gods oorspronkelijke daad van tzedakah – het scheppen van de mensheid zodat zij vrij kunnen kiezen voor een relatie met Hem.

Op grond hiervan is het mijn stelling dat Jezus Johannes de Onderdompelaar herinnerde aan het ware doel van mikveh toen hij zei: ‘want op deze manier is het passend voor ons om alle ‘tzedakah’ te vervullen’ (Matt. 3:15).

De uiterlijke handeling van het zich onderdompelen in een mikveh schenkt een individu een moment van reflectie. Het doet ons realiseren dat ons bestaan de grootste daad van Gods liefde is. Het herinnert ons eraan dat we ons leven moeten wijden aan het uitvoeren van Gods tzedakah in de wereld. [1] Bijbelse bronnen voor mikveh zijn Leviticus 15:19, 15:24, 18:19 en 20:18.[2] Het voert te ver om in dit artikel uitvoerig in te gaan op allerlei specifieke wetten over geestelijke onreinheid (‘tumah’) en geestelijke reinheid (‘taharah’).[3] De citaten in deze bijdragen zijn vertalingen van de teksten uit The Newer Testament, trans. Brad H. Young, Tulsa: Hebrew Heritage Bible Society, 2020).[4] Babylonische Talmoed Yoma 86b. In de context van Jeremia 17:13 betekent mikveh ‘hoop’. De Talmoed gebruikt de term echter metaforisch, namelijk dat God de mikveh is en vergeving van zonden schenkt.
  DAVID NEKRUTMAN MA
David Nekrutman is theoloog, auteur en al twintig jaar een van de drijvende krachten achter de Joods-christelijke dialoog in Israël. David is de eerste orthodoxe Jood die een mastergraad christelijke theologie heeft behaald aan de christelijke Oral Roberts University in Tulsa (VS).
Jezus en Israël

Het Mattheüs-evangelie is geschiedschrijving met een boodschap. Die boodschap wordt versterkt door de zorgvuldige opbouw van het Bijbelboek. Zo plaatst Mattheüs het gedeelte over de doop van Jezus tussen Jezus’ terugkeer uit Egypte naar Israël (Matt. 2:19-23) en de verzoeking in de woestijn (Matt. 4:1-11). Dat is een veelzeggende keuze.

Aan de bekende rabbijn Hillel de Oudere (hij leefde van ongeveer 50 v.Chr. tot 10 n. Chr.) zijn zeven regels (‘middot’) voor de Schriftuitleg toegeschreven. Latere rabbijnen, onder wie rabbijn Jisjmaëel (90-135 n. Chr.), hebben deze leesregels verder uitgewerkt.

Een van deze interpretatieregels is de zogenaamde ‘gezera-sjawa’.[1] Letterlijk betekent dit zoiets als ‘gelijk onderdeel’. Het komt kortgezegd hierop neer dat het toegestaan is om, wanneer eenzelfde woord of uitdrukking op verschillende plaatsen in de Thora voorkomt, analogie tussen beide Schriftplaatsen te veronderstellen.

Een al te vrijmoedige toepassing van deze regel laat de Bijbel in het slechtste geval buikspreken. Daarom is de interpretatieregel van gezera-sjawa in de Joodse traditie gelimiteerd. Zo moet een conclusie op basis van de analogie-redenering worden ondersteund door een oudere traditie. Verder wordt het met name toegepast op halachische vraagstukken (vraagstukken met betrekking tot de Joodse leefwijze).

Analogie
Terug naar Mattheüs. Ik schreef dat Mattheüs niet alleen met woorden, maar ook door de opbouw van zijn evangelie een boodschap afgeeft. Het is bepaald geen schoolvoorbeeld van een zuivere gezera-sjawa, maar als we onszelf wat bewegingsvrijheid veroorloven, ontdekken we in het Mattheüs-evangelie een betekenisvolle gedachtelijn die rust op enkele opvallende analogieën.

Zoals aangegeven staat het gedeelte over de doop van Jezus in het Mattheüs-evangelie ingeklemd tussen Jezus’ verblijf in Egypte en de verzoeking in de woestijn. Na de verzoeking in de woestijn volgt uiteindelijk de Bergrede. Wanneer je deze vier perikopen lokaliseert, leidt dat tot de volgende kernwoorden: Egypte, water, woestijn, berg.

De oplettende lezer voelt aan waar ik heen wil. Het heeft er alle schijn van dat Mattheüs dit gedeelte van zijn evangelie structureert naar analogie van de gang van Israël uit Egypte, door de Rode Zee en de woestijn naar de berg Sinaï. Hij verbindt Jezus aan Israël.

Mattheüs zelf hint trouwens ook al op deze analogie (Matt. 2:15). Dat geeft mij de vrijmoedigheid om een ‘light’ versie van de analogie-redenering toe te passen op de genoemde reeks verhalen uit het Mattheüs-evangelie zonder direct te worden beschuldigd van nieuwlichterij…

Vervangingstheologie
Volgt de vraag: Wat is de boodschap die Mattheüs met deze bewuste ordening van verhalen wil afgeven? Een dikke eeuw geleden klonk het vrijwel unaniem uit de mond van veel christenen: Jezus heeft Israël vervangen. Het Joodse volk is door eigen ongeloof theologisch uitgerangeerd en vervangen door de kerk.

Deze theologische opvatting – de vervangingstheologie – vormde een voedingsbodem voor allerlei gruwelijkheden die zich in de 21ste eeuw (en in al de eeuwen daarvoor) onder de noemer ‘christelijk’ hebben plaatsgevonden.

De Shoah en de stichting van de staat Israël (1948) vormden een ‘wake-up call’. Een toenemend aantal christenen nam afscheid van de vervangingstheologie. Het aantal aanhangers van de zogenaamde ‘vervullingstheologie’ (naar o.a. Mattheüs 2:15) groeide.

Strikt genomen belandden we met de vervullingstheologie echter van de regen in de drup. Immers, als in Christus alles is vervuld, hoe zit het dan met nog openstaande Bijbelse beloften met betrekking tot Israël? En hoe is een strikte versie van de vervullingstheologie te rijmen met Gods blijvende verbondstrouw aan Israël? (vgl. o.a. Rom. 11:1 en 11-12).

Beter is het om te spreken van een identificatietheologie.[2] Het Mattheüs-evangelie biedt daarvoor bouwstenen. Mattheüs laat immers zien hoe Jezus Zich identificeert met Israël. Jezus Christus is Israël in ‘optima forma’. Waar Israël faalde – bij de Rode Zee, in de woestijn, bij de Sinaï en zelfs in het beloofde land – zegeviert Jezus als Representant van het volk.

Roeping
Wanneer we inzoomen op de ‘doop’ van Jezus, blijkt dat Jezus Zich ook identificeert met de roeping van Israël. Op het Joodse volk rust de verbondsverplichting om, door het doen van ‘tzedakah’, tot een zegen te zijn voor de volken (Gen. 12:3).

David Nekrutman beschrijft de relatie tussen de ‘mikweh’ en het doen van tzedakah. Door de ‘mikweh’ vereenzelvigt Jezus Zich met de roeping van het Joodse volk (het doen van Gods tzedakah, vgl. Matt. 3:15) en toont Zich op deze wijze solidair met de schepping als geheel.

Het neerdalen van de Geest van God en de stem uit de hemel (‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’, Matt. 3:17) onderstrepen deze identificatie. Ze legitimeren bovendien een verband tussen Jezus’ onderdompeling en een treffende profetie van Jesaja: ‘Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan’ (Jes. 42:1).[3]
 
Liefde
Tenslotte, Jezus’ identificatie met de roeping van Israël bevestigt de verbondsverplichting van het Joodse volk om tot een zegen te zijn voor de volken. Hij voorziet deze opdracht bovendien van extra perspectief. Nieuw Joods leiderschap krijgt het aan het einde van het Mattheüs-evangelie immers expliciet te horen: ‘Ga dan heen, onderwijs alle volken (…) En zie, Ik ben met u…’ (Matt. 28:16-20).

Jezus kwam als de beloofde Koning, Messias en Verlosser van Israël. Hij is solidair aan Israël en redt en revitaliseert Israëls verbondsopdracht. God blijft trouw aan Zijn verbond met Abraham; gedreven uit liefde voor Israël, gedreven uit liefde voor de volken, gedreven uit liefde voor Zijn schepping, gedreven uit liefde voor u en mij!
 [1] Zie voor een uitvoerige introductie: R. Evers, Talmoedisch denken. De methodologie van de Talmoed en de dertien interpretatieregels van rabbi Jisjmaëel, Amsterdam: Amphora Books, 2005, pp. 74-99.[2] Ik heb me hier laten inspireren door: Brian J. Kinzel, ‘Jesus as Israel in Matthew’s Gospel’, in: Craig A. Evans and David Mishkin (ed.), A handbook on the Jewish Roots of the Gospels, Peabody: Hendrickson Publishers, 2021, pp. 102-114.[3] De stem uit de hemel refereert aan de Septuaginta-vertaling (LXX). Dat versterkt de identificatie van Jezus met Israël. In de LXX staat in plaats van ‘Mijn Knecht’ namelijk ‘Jakob’ en wordt gesproken over ‘Israël’ als Gods uitverkorene.
 DRS. ALBERT GROOTHEDDE
Albert Groothedde woont en werkt namens het CIS in Jeruzalem. Albert studeerde internationale betrekkingen in Groningen en theologie in Apeldoorn, Kampen, Amsterdam en Jeruzalem. 
Vragen bij Mattheüs 3:13-17David Nekrutman betoogt dat Jezus’ doop een regulier Joods reinigingsritueel was. Hoe overtuigend vindt u zijn gedachte? Welke theologische betekenis heeft de onderdompeling van Jezus in dat geval?
 De onderdompeling in een mikweh herinnert een Jood aan zijn roeping. In hoeverre is het mogelijk om die gedachte verder uit te werken met betrekking tot de aard van Jezus’ bediening?
 Hoe waardeert u de methode van gezera-sjawa? Hoeveel oog heeft u voor analogieën in de Schrift?
 Albert Groothedde onderscheidt drie opvattingen met betrekking tot Israël (de vervangingstheologie, de vervullingstheologie en de identificatietheologie). Tot welke opvatting voelt u zich het meest aangetrokken en waarom?
 ‘Jezus kwam als de beloofde Koning, Messias en Verlosser van Israël’, schrijft Albert Groothedde. Kunt u deze drie typeringen onderbouwen met concrete Bijbelteksten uit het Mattheüs-evangelie?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *